De heerlijkheid van de opgestane Christus (werkzaam) in de NIEUWE MENS
Mochten er onder u zijn, die denken dat volmaaktheid in Christus hier op aarde niet bestaan kan, dan doet u iets af van het Woord van God (zie Kol. 4:12, Matth. 5:48, Joh. 17:23, 2 Kor. 13:11), dat ons vertelt, dat Hij een Gemeente wil bouwen zonder enige “vlek of rimpel” (zie Ef. 5:27). Nog nooit in de geschiedenis van de Gemeente (of Kerk) is dit gerealiseerd, hoe wonderbaar vele leden van de Gemeente, vooral in de begintijd (zie o.a. het boek Handelingen), ook mochten zijn geweest. Maar in de eindtijd, welke wij nu reeds zijn ingegaan, zal de (volmaakte) Bruid van Christus (nl. het Nieuwe Jeruzalem) worden gevormd! Door de machtige (in)werkingen van het Woord en de Geest van God zal deze Bruid(sgemeente) worden geleid in de volmaaktheid van en in God! Zij zal tot deze (Goddelijke) volmaaktheid worden gebracht om het Goddelijke wonder van de Bruiloft van het Lam te kunnen beleven; namelijk de daadwerkelijke éénwording van Jezus – de LEVENDE Bruidegom, het Lam van God – met Zijn op aarde levende Bruid, namelijk de dan volmaakt gemaakte, hiertoe geroepen Gemeente(leden) (zie Openb. 19:6-10). En dit alles zal hier op aarde geschieden (zie Luk. 12:36)! Maar, de Bruiloft van het Lam is een, voor de wereld, verborgen gebeuren. Daarom zal de Goddelijke Bruidegom ook niet gezien (kunnen) worden door de wereldse mens, maar zij zullen wel weten wie de Bruid (nl. de vrouw gehuwd met de Zoon van God) is, en dit komt door de schekina-glorie van God, die IN en DOOR haar wezen en handelingen zal worden gezien (zie Openb. 12:1, Ps. 45:14-16, Jes. 60:2). En deze heerlijke Bruidsgemeente zal, hoewel ondergronds vanwege de vervolgingen door toedoen van de dan aanwezige politieke wereld-staatskerk van de eindtijd (zie Openb.17:1-9), de Spade-Regen-opwekking (d.i. de uitstorting van de Heilige Geest in de eindtijd – zie Joël 2:23-32; een openbaring van Hem als het ontdekkend Licht van God), die dan over de gehele wereld zal gaan, leiden in de almacht van haar hemelse Bruidegom; zoals ook geschreven staat in Obadja 21: “En er zullen heilanden op de berg Sions opkomen, om Ezau’s gebergte (beeld van de vleselijke christen) te richten (en te herstellen); en het Koninkrijk zal des Heren zijn”.
In deze Bruidsgemeente zal het Woord van God, dat wij kunnen vinden in Efeze 3:18-19, zijn waargemaakt: “Opdat gij ten volle zal kunnen begrijpen, met al de heiligen, welke de breedte, en lengte, en hoogte zij, en bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt TOT AL DE VOLHEID GODS“.
Dan zal al het zwakke en onvolmaakte, alles wat van de mens zelf is, tenietgedaan zijn door de overwinning van Zijn opstandingskracht in ons hart en leven. Dan zal God volkomen in en door ons heen werkzaam (kunnen) zijn, en zullen wij Hem, in een allesomvattende liefde en overgave, volkomen kunnen dienen! Dan zullen wonderbare golven van Gods liefde en kracht door ons heen gaan om de wereldse mens – die in de eindtijd door satan in de uiterste vorm van ongerechtigheid zal zijn gebracht (zie Ezech. 22:25, 29) – te leiden tot geloof en waarachtige bekering tot God, als een Goddelijke triomf; Gods laatste triomf van de eindtijd!
God roept u en mij nu op om in te gaan op Zijn belofte van deze eindtijd, Hij wil namelijk dat wij deel zullen hebben aan Zijn Bruid(sgemeente) en de Bruiloft van het Lam! Laten wij ons hart hiervoor openstellen en blijven wandelen in de “voorzichtigheid der rechtvaardigen” (zie Luk. 1:17), zodat God Zijn gang kan gaan in ons hart en leven, en Hij Zijn almachtige genadewerkingen in ons zal kunnen volbrengen tot eer en verheerlijking van Zijn Goddelijke Naam!
“Daarom dan ook, alzo wij zo groot een wolk van getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen alle last, en de zonde, die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid (d.i. gelaten, geduldig) lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is (nl. de kruisweg tot doding van het “oude ik”); ziende op Jezus, de overste Leidsman en Voleinder van het geloof, Dewelke voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen (zo ook wij) en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand van de troon van God” (Hebr.12:1-2).
Wij gaan in deze eindtijd, geestelijk gezien, een indrukwekkende tijd in, al zal het wat ons “vlees” en ons lichaam aangaat, een VOLKOMEN KRUISPROCES (d.i. een volkomen afsterven aan ons oude ik-leven) inhouden, waardoor wij dus steeds meer verdrukking en tegenstand zullen ervaren! Gods Gemeente (of Kerk) zal losgeweekt moeten worden van al het aardsgerichte leven, en zal moeten groeien tot de volmaaktheid in het hemelsgerichte leven (zie Hag. 2:7-10).
Laten wij dit laatste hoofdstuk van het Lukas-Evangelie nader bekijken in het licht van hetgeen wij hiervoor hebben beschreven. Het is goed om hier nog even, voor de goede orde, het volgende te stellen: Nu het zondoffer voor de zonde van de mens – door de dood van onze Here Jezus Christus – is volbracht, is IN DE HEMEL, bij God dus, een EEUWIGE VERLOSSING van de zonde en de dood volbracht (zie Hebr. 9:11-12). NU moet HIER OP AARDE deze overwinning over de zonde door Jezus Christus onze Hogepriester, NOG WORDEN TOEBEDEELD aan allen, die zich tot Hem hebben BEKEERD, hun zonden hebben BELEDEN en die zich in GELOOF aan Hem hebben OVERGEGEVEN (zie Hebr. 9:14-15). Immers alleen Hij, met behulp van Zijn gezalfden als Zijn geestelijke instrumenten, zal door de Heilige Geest Zijn Gemeente bouwen (zie Matth. 16:8, Ps. 127:1-2, 1 Kor. 3:9-15).
Gods schekina-glorie werkend in ons lichaam
Lukas 24 vers 1-12: “En op de eerste dag van de week, zeer vroeg in de morgen, gingen zij (de vrouwen die met Hem uit Galiléa gekomen waren) naar het graf, dragende de specerijen, die zij bereid hadden, en sommigen met haar. En zij vonden de steen afgewenteld van het graf. En ingegaan zijnde, vonden zij het lichaam van de Here Jezus niet. En het geschiedde, als zij daarover twijfelmoedig (d.i. in verlegenheid) waren, zie, twee mannen stonden bij haar in blinkende kleding. En als zij zeer bevreesd werden, en het aangezicht naar de aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij de Levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Gedenkt, hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galiléa was, zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen van zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derde dage wederopstaan. En zij werden Zijn woorden indachtig. En teruggekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elf apostelen, en aan al de anderen. En deze waren Maria Magdalena, en Johanna, en Maria de moeder van Jakobus, en de andere met haar, die dit tot de apostelen zeiden. En haar woorden schenen voor hen als dwaze praat. En zij geloofden haar niet. Maar Petrus opstaande, liep tot het graf, en neerbukkende, zag hij alleen de linnen doeken liggen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelf van hetgeen geschied was”.
De Here Jezus Christus lag niet meer in het (in rotsen uitgehouwen) graf van Jozef van Arimathea, waarin ze Hem, drie dagen en drie nachten daarvoor, hadden gelegd, nadat ze Hem in gebalsemde doeken hadden gewikkeld, waardoor die doeken hard werden als gips. Alleen Zijn aangezicht hadden ze (nog) niet omwonden, daar hadden ze een zweetdoek op gelegd (zie Joh. 20:7). De vrouwen hadden nu Zijn aangezicht willen bewerken met hun meegenomen specerijen. Maar, de Geest der opstanding had Hem echter uit de dood doen opstaan!
In Handelingen 2:23-24 lezen we: “Deze (d.i. Jezus) door de bepaalde raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen, en door de handen van onrechtvaardigen aan het kruis genageld en gedood; Welke God opgewekt heeft, de smarten des doods ontbonden hebbende, daar het niet mogelijk was, dat Hij van dezelve dood zou gehouden worden”. En in Handelingen 2:31-32: “Zo heeft hij (d.i. David), dit voorziende, gesproken van de opstanding van Christus, dat Zijn Ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn vlees verderving heeft gezien. Deze Jezus heeft God opgewekt; waarvan wij allen getuigen zijn”. En in Handelingen 13:30-33: “Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt; Welke gezien is geweest, vele dagen lang, van degenen, die met Hem opgekomen waren van Galiléa tot Jeruzalem, die Zijn getuigen zijn bij het volk. … Gelijk ook in de tweede psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd (d.i. voortgebracht)“.
De Zoon van God en Zoon des mensen heeft, in plaats van de zondaar, de EEUWIGE DOOD ondergaan (zie Jak. 1:15). Door de doop in Zijn dood had Hij Zijn leven afgelegd (zie Joh. 10:17-18) om dat leven met de opstanding weer te ontvangen. Daarom staat er HEDEN heb Ik U gegenereerd (zie Hand. 14:32-33). Vóór dit sterven was Hij in de eeuwigheid van het verleden door de Vader gegenereerd (zie Kol. 1:15). Als de (op)nieuw-voortgebrachte Zoon van God stond Hij, op de dag van de opstanding, uit de doden op, maar nu in een EEUWIGE relatie tot Zijn – uit de mensheid te vormen – Gemeente! Gods schekina-glorie had Hem doen opstaan uit het graf en Zijn ziel vervuld met overwinning en vreugde! Daarom moest deze Nieuw gegenereerde Zoon van God ook alle Goddelijke macht opnieuw ONTVANGEN (zie Matth. 28:18, Dan. 7:13-14); iets, wat Hij als Zoon van God vóór Zijn offer altijd al had.
De Romeinse wachters bij Jezus’ graf waren als de dood, toen zij Gods bliksemende heerlijkheid daar geopenbaard zagen, en sloegen onmiddellijk op de vlucht. Met groot gemak, eigen aan het opstandingslichaam, was de Here Jezus Christus uit de gebalsemde windselen getreden, en liet die als een lege cocon (d.i. een leeg omhulsel) in het graf achter. Petrus en Johannes hadden die lege cocon van doeken later ook gezien en geloofden (mede) daarom in Zijn opstanding (zie Luk. 24:12, Joh. 20:6-9).
Ook òns lichaam moet door de Geest der opstanding worden gereinigd van zonde, ziekte en dood.
“En indien Christus IN u is, zo is wel het lichaam dood om der zonden wil; maar de geest is levend om der gerechtigheid wil” (Rom. 8:10). “Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen van het lichaam dood, zo zult gij leven” (Rom. 10:13). Wij moeten de werkingen van het LICHAAM doden door de kracht van de Heilige Geest erin toe te laten, zodat ons lichaam wordt vrijgemaakt van ALLE zondige begeerlijkheden van dat lichaam (2 Petr. 1:4b).
Ook maakt de Geest der opstanding ons vrij van alle heerschappij van ziektemachten over ons lichaam: “En indien de Geest van Degene (d.i. God), Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij, Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken, door Zijn Geest, Die in u woont” (Rom. 8:11). “En Hij zei: Is het, dat gij met ernst naar de stem van de Here, uw God horen zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt al Zijn inzettingen; zo zal Ik geen van de ziekten op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de Here, uw Heelmeester” (Exod. 15:26).
Tenslotte zal, door de Geest der opstanding, ook ons lichaam deel hebben aan de opstanding van de rechtvaardigen, en zo triomferen over de macht van de dood (zie 2 Thess. 1:10).
“En dit is de wil van de Vader, Die Mij gezonden heeft, dat al wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit niets verloren zal laten gaan, maar hetzelve opwekke ten uitersten dage. En dit is de wil van Degene, Die Mij gezonden heeft, dat een ieder die de Zoon aanschouwt, en in Hem gelooft, het EEUWIGE LEVEN zal hebben; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage“ (Joh. 6:39-40). “Want omdat de dood door een mens is, zo is ook de opstanding uit de doden door een Mens, want gelijk zij allen in Adam sterven, zo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden. Maar een ieder in zijn orde: de eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst“ (1 Kor. 15:21-22).
Wat de Bruid(sgemeente) aangaat, deze zal in het geheel niet sterven, want ze zal bij de Wederkomst van Christus nog levend op aarde gevonden worden, omdat zij door God “bewaard” is in de woestijn (zie Openb. 12:6 en 14). De Bruid zal in een punt des tijds onsterfelijkheid aandoen. Dit kunnen wij lezen in 1 Korinthe 15:51-52: “Ziet, ik zeg u een verborgenheid; wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden: in een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden en wij (die dan nog in leven zijn) zullen veranderd worden“.
De Bruid van Christus zal de werking van Gods schekina-glorie ten volle, dus ook in haar lichaam, ervaren. Niet alleen zal het lichaam van de leden van deze Bruid(sgemeente) gevrijwaard worden van zonde, ziekte en dood, maar ze zullen ook, in hun aardse lichaam, als op vleugelen van een grote arend weggevoerd worden naar de woestijn (zie Openb. 12:6 en 14), net zoals Filippus door de Geest des Heren werd weggevoerd naar Azôte (zie Hand. 8:39-40) en Ezechiël door de Geest werd weggevoerd naar Babel (zie Ezech. 3:14-15). Het verhaal over de vermisten uit Mattheüs 24:40-41 en Lukas 17:34-37 heeft op ditzelfde gebeuren betrekking.
Gods schekina-glorie werkend in onze ziel
Ook onze ziel, ons innerlijk leven, moet worden vervuld met de opstandings-glorie van de uit de dood verrezen Heiland. Jezus zei: “Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al is hij ook (naar het lichaam) gestorven” (Joh. 11:25).
Als wij oprecht in Jezus èn in Zijn (verzoenend) offer op Golgotha geloven, dan zullen wij, geestelijk gezien, eten en drinken van Zijn vlees en bloed, waarmee het (vrijwillig) deel nemen aan Zijn dood wordt bedoeld, namelijk ons verlangen om ook (af) te sterven aan ons oude leven. En als wij hier oprecht naar verlangen zullen alle zonden en ongerechtigheden, waardoor wij, geestelijke gezien, dood zijn (en blijven) uit ons wijken. Dan zullen wij ook VERNIEUWD worden naar onze ZIEL. Hij zal ZIJN DENKEN in ons doen groeien, ZIJN BEGEREN en ZIJN WIL.
Wij zullen nu het verhaal van de twee Emmaüsgangers lezen, die Jeruzalem verlieten met een hart vol droefheid en duisternis vanwege het geweld van de kruisdood, die de overpriesters en oversten hun Here hadden aangedaan. Ook was hun hart vervuld van twijfel en ongeloof ten opzichte van het gerucht, dat Jezus uit de dood zou zijn opgestaan. Dit laatste was volgens hen niet mogelijk! Vervuld van deze duistere gedachten verlieten zij Jeruzalem en daalden af naar het lager gelegen Emmaüs.
Lukas 24 vers 13-35: “En zie, twee van hen gingen op dezelfde dag naar een gehucht, dat 60 stadiën (d.i. Oudgriekse lengtemaat à 182 meter, dus ± 11 km.) van Jeruzalem (verwijderd) was, genaamd Emmaüs; en zij spraken samen onder elkaar van al deze dingen, die er gebeurd waren. En het geschiedde, terwijl zij samen spraken en elkaar ondervroegen, dat Jezus Zelf bij hen kwam en met hen (mee) ging. En hun ogen werden (gesloten) gehouden, zodat zij Hem niet (her)kenden. En Hij zei tot hen: Wat redenen zijn dit, die gij, wandelende, onder elkaar bespreekt en waarom zijt gij droevig? En de één, wiens naam was Kleopas, antwoordende zei tot Hem: Zijt Gij alleen een vreemdeling in Jeruzalem, en weet niet de dingen, die deze dagen daarin geschied zijn? En Hij zei tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De dingen aangaande Jezus de Nazaréner, Welke een Profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk. En hoe onze overpriesters en oversten Dezelve overgeleverd hebben tot het oordeel van de dood, en Hem gekruisigd hebben. En wij hoopten, dat Hij Degene was, Die Israël verlossen zou. Maar ook naast dit alles, het is heden de derde dag, van(af) dat deze dingen geschied zijn. Maar ook sommige vrouwen uit ons hebben ons van streek gebracht, die zeer vroeg in de morgen aan het graf geweest zijn; en Zijn lichaam niet vindende, kwamen zij en zeiden, dat zij ook een gezicht van engelen gezien hadden, die zeggen, dat Hij leeft. En sommigen van degenen, die met ons zijn, gingen heen tot het graf, en vonden het zo, gelijk ook de vrouwen gezegd hadden; maar Hem zagen zij niet. En Hij zei tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben! Moest de Christus niet deze dingen lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan? En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was. En zij kwamen nabij het gehucht, waar zij naar toe gingen; en Hij hield Zich, alsof Hij verder zou gaan. En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons; want het is (na)bij de avond, en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven. En het geschiedde, als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood, en zegende het, en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun. En hun ogen werden geopend en zij kenden Hem; en Hij verdween uit hun gezicht. En zij zeiden tot elkaar: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op de weg, en als Hij ons de Schriften opende? En zij, op hetzelfde moment opstaande, keerden terug naar Jeruzalem, en vonden de elf apostelen samenvergaderd, en die met hen waren; welke zeiden: De Here is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien. En zij vertelden, hetgeen op de weg geschied was en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken van het brood”.
Terwijl de Emmaüsgangers met droefheid in het hart over de gebeurtenissen rondom Jezus spraken en ook over hun vervlogen hoop op hun verlossing van de Romeinen door Hem, voegde Jezus Zich, als een voor hen onbekende, bij hen. Nadat Jezus hen een tijdje aangehoord had, mengde Hij Zich in hun gesprek met een hart, dat ernaar verlangde om hen uit hun droefheid en duisternis te helpen. Hij openbaarde hun, door teksten uit de Heilige Schrift aan te halen en aan hen uit te leggen, het verlossingsplan van God aangaande de mensheid. Hij liet hen vanuit de Heilige Schrift zien hoe de (van God gezonden) Christus, door Zijn kruisdood heen, moest komen in Zijn volle heerlijkheid, vanuit welke Goddelijke “positie” Hij alle mensen Zijn wonderlijke genadegaven kon toebedelen; namelijk allen die zich hebben bekeerd en in Hem geloven gelijkerwijs de Schrift zegt.
Zijn woorden brachten licht (inzicht) en NIEUW LEVEN en daardoor een toenemende blijdschap in hun hart. Nu konden zij wèl geloven in de opstanding van hun Heer en Heiland en waren Hem daarvoor zeer dankbaar. Hoe hadden zij ernaar verlangd om hun opgestane Heer te ontmoeten. Al sprekende kwamen zij te Emmaüs aan, waar (vermoedelijk) één van hen of beiden woonde(n). Het was al tegen de avond en Jezus deed alsof Hij verder wilde gaan; Hij drong Zichzelf niet bij hen op. Toen drongen zij er bij deze (voor hen nog) onbekende Uitlegger van de Heilige Schrift op aan om in hun huis te verblijven, morgen kon Hij immers alsnog verder reizen. Jezus stemde hierin toe. Maar toen zij aan tafel zaten voor het avondmaal, bleek de Gast ineens hun Gastheer te zijn; Hij gedroeg Zich daar tenminste naar. En terwijl Hij het brood brak, beeld van het voor ons gebroken lichaam van Jezus, werd het hun geopenbaard (duidelijk) wie Hij was. Daarna verdween Hij voor hun ogen.
Dit verhaal leert ons, dat wij pas echt in contact komen met Jezus en Zijn OPSTANDINGSLEVEN, en hierdoor Zijn (volle) heerlijkheid gewaar worden, als wij oprecht deel hebben aan de breking van het brood, als wij één plant met Hem willen zijn in Zijn dood, als wij er oprecht naar verlangen om, door Zijn kracht, (af) te sterven aan ons oude, zondige leven. Dan zullen wij, door Zijn dierbaar bloed, (volkomen) gereinigd zijn en kunnen wij wandelen en ons baden in Zijn schekina-licht en Hem, in en door onze aanbidding, (in de geest) ontmoeten. Ook zullen wij zo, in en door Zijn (Goddelijke) liefde (in het Grieks: agapè), in die ware gemeenschap met onze broeders en zusters (kunnen) leven, met allen die net zo leven en wandelen. “Maar indien wij in het (Goddelijk) licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” (1 Joh. 1:7).
Dit verhaal leert ons ook, dat velen onder ons, als zij het – door teleurstelling, twijfel en/of ongeloof – niet langer meer zien zitten, zich van de gemeenschap van broeders en zusters afscheiden, waardoor er een afdalende ervaring van hun geestelijk leven zal komen. Ook zij dalen, geestelijk gezien, af naar hun Emmaüs. Hoe hard hebben zij de liefdevolle en opwekkende woorden van Gods Blijde (Evangelie) Boodschap nodig om (op)nieuw inzicht en blijdschap te ontvangen, zodat zij zich hierdoor weer (volledig) aan hun Heer en Heiland kunnen overgeven om Hem opnieuw te (kunnen) ontmoeten, maar dan met vernieuwde kracht!
Gods schekina-licht (Gods heerlijkheid, wijsheid, inzicht en leven) moet dus onze menselijke ziel vervullen. Want alleen in deze Goddelijke overvloed zal onze ziel overvloeien van vreugde en zal het getuigenis van Jezus, als vanzelfsprekend, uit onze mond (voort)komen. In deze vernieuwde gemoedstoestand keerden de Emmaüsgangers, ondanks het duister van de gevallen avond, terug, bergopwaarts, naar Jeruzalem. Ze kregen “halleluja-benen”, benen die zonder moeite omhoog snelden naar hun broeders en zusters te Jeruzalem om hun te getuigen van hun blijde ervaring en hun ontmoeting met hun Heer! En daar aangekomen bleek dat ook de andere gelovigen uitbundig waren en getuigden: “De Here is waarlijk opgestaan, en is door Simon (Petrus) gezien!”
Het is de ervaring van dit (Goddelijk) licht (en inzicht) in onze ziel, waardoor wij Hem (kunnen) aanbidden in geest en waarheid, Hem (kunnen) loven, prijzen en danken met geheel ons hart en geheel ons verstand!
Gods schekina-glorie werkend in en door onze geest
Ook onze geest moet uiteindelijk “wandelen” en zich baden in het schekina-licht van Gods heerlijkheid. En als wij zo naar de Geest “wandelen”, dan zal de hemelse wet van de Geest des Levens ons (totaal) vervullen en zullen wij onszelf, als vanzelfsprekend, aan Hem geven tot een eeuwige dienstknecht, een eeuwige liefdesslaaf, die zijn (of haar) vreugde slechts vindt in het dienen van zijn (of haar) Meester!
Onze geest moet niet alleen die geestelijke wedergeboorte ervaren, maar ook en vooral een groei tot (geestelijke) volwassenheid in Hem, totdat wij, in en door Hem, zijn gekomen tot “de mate van de grootte van de volheid van Christus” (Ef. 4:13). En naarmate wij naar deze (geestelijke) volmaaktheid in Hem toegroeien, zal Hij ons in deze wereld, in toenemende mate, in een geestelijke bediening kunnen gebruiken tot redding van de mensen uit die wereld.
Om Zijn discipelen zo’n (Goddelijke) bediening aan te kondigen verscheen Hij persoonlijk aan hen, terwijl zij zich, vanwege de vrees voor de Joodse overpriesters en oversten, in een vertrek opgesloten hadden, om er te overleggen, wat zij zouden doen (zie Joh. 20:19).
Lukas 24 vers 36-43: “En als zij van deze dingen spraken, stond Jezus (plotseling) Zelf in het midden van hen en zei tot hen: Vrede zij u! En zij, verschrikt en zeer bevreesd geworden zijnde, meenden, dat zij een geest zagen. En Hij zei tot hen: Waarom zijt gij ontsteld? En waarom klimmen zulke overleggingen in uw harten? Zie Mijn handen en Mijn voeten; want Ik ben het Zelf; raak Mij aan, en zie; want een geest heeft geen vlees en benen, gelijk gij ziet, dat Ik heb. En als Hij dit zei, toonde Hij hun de handen en de voeten. En toen zij van blijdschap nog niet geloofden, en zich verwonderden, zei Hij tot hen: Hebt gij hier iets te eten? En zij gaven Hem een stuk van een gebraden vis, en van honingraten. En Hij nam het, en at het voor hun ogen”.
Jezus is, ook in Zijn opstanding, Mens gebleven; maar dan wel een Mens met een opstandingslichaam, en als zodanig zit Hij nu op de troon van God! In dit opstandingslichaam kon Jezus door gesloten deuren gaan, en kon Hij Zich verplaatsen met de snelheid van de gedachte! Met datzelfde lichaam at Hij ook een stuk gebraden vis en honingraten! Wij kunnen over Hem in dat lichaam, in verheerlijkte staat, lezen in Openbaring 1:13-16.
De Heiland is ten hemel opgevaren en zit nu aan de rechterhand van de Vader en op Zijn troon als de hemelse Hogepriester. Hij heeft ons, vandaar uit, Zijn Heilige Geest gezonden om contact met ons op te nemen, om ons, in Zijn Naam, te roepen tot een geestelijke bediening in Hem.
Laten wij, om deze bediening van Hem te kunnen ontvangen, groeien in Hem, laten wij onszelf reinigen en heiligen in Hem, op dat wij Zijn zachte wenken en Zijn Woord leren verstaan, laten wij in waakzaamheid tegen de zonde “in de voorzichtigheid der rechtvaardigen” (blijven) wandelen. Zijn Woord moet rijkelijk in ons wonen, want Zijn wil is altijd in overeenstemming met dit Woord. Laten wij Gods verlossingsplan met de mensheid ten volle (gaan) verstaan. Ook Zijn elf discipelen gaf Hij dit te kennen:
Lukas 24 vers 44-46: “En Hij zei tot hen: Dit zijn de woorden, die Ik tot u sprak, als Ik nog met u was, namelijk dat het alles moest vervuld worden, wat van Mij geschreven is in de Wet van Mozes, en de Profeten, en Psalmen. Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden. En Hij zei tot hen: Alzo staat er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derde dage”.
De Geest van God wil ook ons in de volle waarheid leiden en ons de toekomende dingen, mede door Zijn Woord, verkondigen, opdat wij (volkomen) vervuld zullen worden van de kennis van Zijn wil, zodat wij, in Zijn Naam en in Zijn wijsheid, aan anderen deze Goddelijke wil kunnen onderrichten. Laten wij van Hem niet alleen zegen en onderricht voor onszelf willen ontvangen, maar laten wij ook en vooral anderen zegen en onderricht willen geven. En als wij hier oprecht naar verlangen dan zal Hij ons hier ook toe roepen en ons hiervoor – door ons deel te geven aan Zijn zalving (het is nl. een gave, een gift van Hem) – bekwaam maken en gebruiken, net zoals Hij ook Zijn elf discipelen hiertoe riep:
Lukas 24 vers 47-49: “En (alzo moet) in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden, onder alle volken, beginnende van Jeruzalem. En gij zijt Mijn getuigen van deze dingen. En zie, Ik zend de belofte van Mijn Vader op u, maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte“.
De discipelen moesten weliswaar in Jezus’ Naam prediken en getuigen, maar zij moesten dit doen in en door de kracht van de Heilige Geest en Zijn zalving. Daarom moesten zij ook met deze geestelijke arbeid wachten, totdat zij zouden zijn gedoopt (en vervuld) met de Heilige Geest, totdat zij zouden zijn aangedaan met deze (Goddelijke) kracht van omhoog. Immers, het was de Heilige Geest, Die hen in deze (Goddelijke) arbeid moest leiden en bekrachtigen. En zo moet het nu ook met ons (en onze eventuele bediening) gesteld zijn.
Prediken is niets anders (en moet niets anders zijn) dan de wil en de boodschap van God verkondigen aan de mensen, die naar ons luisteren. Getuigen is niets anders (en moet niets anders zijn) dan de mensen vertellen, wat een wonderlijke dingen wij persoonlijk hebben ervaren van Jezus; de persoonlijke ervaring dat Hij onze Verlosser en Zaligmaker is, onze Geneesheer en Doper met de Heilige Geest. Maar zowel in de bediening van prediker, alsook met de taak die wij allen hebben om van Hem te getuigen is de zalving van de Heilige Geest nodig, om te bereiken dat dit goddelijk werk een eeuwig effect zal hebben op onze toehoorders (zie Jes. 55:11, 59:21).
Toen Jezus Zijn elf discipelen had geroepen tot de arbeid in Hem, leidde Hij hen naar buiten, tot aan Bethanië, en is toen ten hemel gevaren. In deze Hemelvaart is de garantie gelegen van de uitstorting van de Heilige Geest, en dit is voor ons allen nodig, want alleen de Heilige Geest kon toen (en ook nu) zo door Zijn discipelen (volgelingen) heen werken als in Jezus toen Hij op aarde wandelde. En terwijl Jezus nu in de hemel, als onze Goddelijke Hogepriester, op de troon zit, zal Hij deze Geest uitstorten op al Zijn oprechte volgelingen, op allen die deze uitstorting van Zijn Geest verwachten, op allen die Hij tot deze goddelijke arbeid heeft gezalfd en uitverkoren.
Lukas 24 vers 50-53: “En Hij leidde hen buiten (de stad Jeruzalem) tot aan Bethanië, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. En het geschiedde, als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in de hemel. En zij aanbaden Hem, en keerden terug naar Jeruzalem met grote blijdschap. En zij waren voortdurend in de tempel, lovende en dankende God. Amen”.
Laten ook wij wandelen in deze grote blijdschap, omdat ook wij door Hem verlost zijn, en laten wij Hem dan ook in getrouwheid blijven dienen, voor Hem werken en getuigen in de kracht van de Heilige Geest!
Amen.
.
Nawoord:
Bovenstaande is het laatste hoofdstuk van het Evangelie naar Lukas[1] en dit hoofdstuk hebben wij, volgens de kenmerkende eigenschappen van de Tabernakel[2], te zien in het licht van Zijn schekina-glorie. Het is het licht van Zijn Goddelijke heerlijkheid (en het bewijs van Zijn volmaakte tegenwoordigheid), dat destijds tussen de beide cherubs, op het verzoendeksel van de Ark des Verbonds, aanwezig was.
Dit licht beeldt het licht van de Liefde van God uit, dat, door Jezus’ verzoening, in de totale mens – naar lichaam, ziel en geest – wil werken tot volkomen openbaring van Zijn gerechtigheid in de geheiligde mens en tot verheerlijking van Zijn zoete en onvolprezen Naam!
Laten wij vurig verlangen naar de doorwerking van dit volmaakte Licht van God in ons hart en leven (zie Matth. 5:6), totdat wij volmaakt zullen zijn in Hem, zoals er geschreven staat: “Een ieder volmaakt discipel zal zijn GELIJK zijn (of haar) Meester” (Luk. 6:40b).
Geachte redactie,
De studies over de bruid van Christus spreken mij aan. Ik heb deze studies vroeger van br. Totays ook gehoord. Het is fijn deze weer te lezen in deze huidige tijd.
God zegene u allen die dit via de computer verspreiden.
T.Müller
LikeLike