Inleiding (1)
Onze Vader, (2)
Die in de hemelen zijt!
Uw Naam worde geheiligd.
Uw Koninkrijk kome.
Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.
En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze;
Want Uw is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. Amen.
“Die in de hemelen zijt”
Verlies of winst?
Gezond geestelijk leven beweegt zich altijd tussen de twee polen: afstand en nabijheid.
God is ons nader dan wat ook of wie ook. We zijn in Hem en Hij in ons. Ik mag Zijn kind zijn met die geheel enige verwantschap, die God Zelf tussen Zich en Zijn kinderen gelegd heeft. Maar tegelijk blijft Hij toch de Hoge en Verhevene, Die in de hemel woont. Hij is de Eeuwige, de Almachtige, de grote Schepper aller dingen, Die “in een ontoegankelijk licht woont”.[1] Hij is nabij en Hij is ver. Hij zorgt voor de musjes en voor de leliën in het veld; Hij leidt Zijn kinderen als bij de hand; maar tegelijk is Hij de Verhevene, Die geen mens kan zien en leven.
Deze tweeheid, van onze rijkdom IN God en onze afstand VAN God, ligt nu als een klare belijdenis in de aanspraak: “Onze Vader, Die in de hemelen zijt”.
Afstand betekent scheiding, verlies, armoe. En zo is er een schijnbaar verlies in die toevoeging: “Die in de hemelen zijt”. We hadden God zo veilig en dicht bij ons, we mochten zeggen: “Onze Vader”. Maar bij de woorden, die dan volgen: “Die in de hemelen zijt”, wijkt alles weer weg in ijle verten, vaag, ongrijpbaar.
In de Vadernaam werd ons zoveel, werd ons alles gegeven, de hemel zelf daalde in onze harten neer. Maar, nu wordt door die toevoeging dit alles weer weggenomen. Hij is nu opeens weer die verre, onbekende God, Die door geen oog is te zien en door geen oor is te horen.
Ik zei: schijnbaar verlies. Want in werkelijkheid is het juist andersom. De Vadernaam opende een wereld van liefde, zorg, gemeenschap, veiligheid. Maar die wereld wordt nu nog overgoten door de heerlijkheid en volheid, die ligt in de woorden: “Die in de hemelen zijt”. Die woorden zijn als de opgang van de zon over de wereld van rijkdom die ligt in “Onze Vader”. We mogen de Heer wel zeer dankbaar zijn, dat Hij er deze toevoeging heeft bij willen schenken.
God GOD laten
De Heidelbergse Catechismus zegt: “Het wordt toegevoegd opdat wij van de hemelse majesteit niet aards zouden denken”. Dit is juist geïnterpreteerd.
Wat toch is de gevaarlijkste klip voor alle godsdienstig leven? Dat we onze godsdienst zelf maken. Dat we ons een god maken naar eigen verbeelding en keus en dat we hem dan dienen naar eigen wil en zin. Wij zijn dan niet gevormd door God, maar onze God is dan gevormd door ons. Ik maak mij zo graag een god naar de gelijkenis die mij ligt en zint. Mijn god is zo vaak de vergrote projectie van mijzelf. Ik verheerlijk me zo graag en vaak in de god, die ik zelf heb uitgedacht. We maken dan een god naar het ideaal van onszelf. Dat gebeurt niet bewust. Dat gaat zo maar, zonder dat we het zelf weten. Dat gaat vanzelf. Maar daarom is het juist des te funester.
Dit is ook de oorzaak dat er in de goden – buiten de levende God – geen verlossingskracht zit. Verlossing kan niet van binnen uit, maar moet van buitenaf komen. Verlossing komt niet uit deze wereld op, maar daalt in deze wereld neer, als een gave uit de hemel.
Of we nu een god maken van hout of smeden van goud, of boetseren uit de willige stof van onze gedachten, of uit de weke klei van onze idealen, het is alles in beginsel hetzelfde. We denken zo gemakkelijk: zo en zo moet God zijn en zus en zo moet God doen en even daarna zeggen we dan: zo is Hij. Dat is de oerzonde waarop alle religie, die uit de mens is, strandt en waartegen God in het tweede gebod Zich keert. Als God Zich op het eerste gebod op de troon van Zijn majesteit heeft gezet en Zich geproclameerd heeft tot de enige en waarachtige God van hemel en aarde: “hoor, Israël, de Heer onze God is een enig Heer”[2] – dan zegt Hij in het tweede gebod: “gij mensen moet Mij nu God laten; maakt Mij niet zoals u meent dat Ik zijn moet; laat Mij wie Ik ben”. Het eerste gebod zegt: Ik ben God. Het tweede gebod zegt: gij zult Mij God laten.[3]
“Die in de hemelen zijt” wil dus zeggen: laat Mij God blijven als u in gemeenschap met Mij treedt; trek Mij niet omlaag in uw aardse sfeer; denk niet klein, denk niet menselijk van Mij.
Als ik bid moet God niet door mijn denken en woorden verlaagd en naar beneden getrokken worden maar, omgekeerd, ik moet mijn ziel opheffen naar boven: “ik hef tot U, Die in de hemel zit, mijn ogen en bid”. Het is een bijna onoverwinnelijke, oer-taaie neiging van de mens “wiens ziel kleeft aan het stof”[4] om de Heer van hemel en aarde in te wringen in en te binden aan het kleine aardse leven. Dan, gelijk dat tegenwoordig zo kernachtig genoemd wordt, verburgelijken we God en de dienst van God. Dat doet de heiden op zijn manier. Dat doet de verlichte vrijzinnige op zijn manier. Dat doet ook de orthodoxe maar al te vaak op zijn manier. Van deze drie is het laatste het ergste. Want de orthodoxe bindt zich met zijn woordbelijdenis aan de Openbaring Gods in de Heilige Schrift en zegt: dat hij God zal laten zeggen Wie Hij is. Maar toch wordt ook op een heel vrome en stichtelijke manier het heilig origineel uitgewisseld voor het stumperig mislukte kopiewerk.
Zo getrouw als sterk
Jezus zet aan deze zonde de voet dwars door te zeggen: als u de Naam van de Hemelse Vader op uw lippen neemt, voeg er dan dadelijk aan toe: “Die in de hemelen zijt”. Deze toevoeging geeft echter ook een ongemeen rijke inhoud aan ons vertrouwen. Onze Vader heeft ongelimiteerde krachten tot Zijn beschikking. Geen aardse machten vrezen wij, die gaan alras verloren. “De Here is zo getrouw als sterk”.
Als u bidt, denk dan groot van God, groot van Zijn liefde, groot van Zijn kracht, groot van Zijn zorg, groot van Zijn trouw, groot van Zijn hulpbronnen; denk groot van uw Hemelse Vader. Zo doet deze toevoeging mij over tweeërlei waken: over eerbied en over verwachting: opdat ik in geen van beide te kort schiet.
Deze regel grift mij diep in de ziel: “Wat Zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem Zijn vermogen niet”.
Heer, leer ons zo te bidden,[5] dat wij U laten, Die Gij zijt. Leer ons af, U te willen vormen naar ons beeld en naar onze gelijkenis en leer ons onszelf te laten vormen naar Uw beeld en Uw gelijkenis. Leer ons diep voor U te buigen en U op Uw heerlijke troon te laten!
Heer, leer ons bidden: “Die in de hemelen zijt”.
De goede orde
Na de aanspraak: “Onze Vader, Die in de hemelen zijt”, komt het eigenlijke gebed. Het bestaat uit zes beden. Drie van deze beden richten zich op God: “Uw Naam, Uw Koninkrijk, Uw Wil”. De drie andere beden hebben betrekking op de nood van ons leven: “ons brood, onze schuld, onze verzoeking”. Wat deze laatste drie betreft, moeten wij weer vasthouden dat Jezus ons toestaat allereerst tot God te komen met wat het lichaam raakt: “ons dagelijks brood”; en daarna wekt Hij ons op om tot God te gaan met de nood van onze ziel: “vergeef ons onze schulden… en leid ons niet in verzoeking”.
Drie beden zijn dus verticaal gericht, drie horizontaal. Wij moeten ook goed letten op de orde: God is de eerste in orde en daarna komt de mens. Het is dus niet zó, dat eerst in onze noden moet worden voorzien en dat wij daarna nog wel bezig kunnen zijn met de glorie van God. Neen, de orde is anders. Eerst komt God en dan pas komen wij. En als God tot glorie en grootheid komt, dan komt het ook vanzelf met ons leven in orde, zowel in stoffelijk als in geestelijk opzicht. Is de relatie tussen God en deze wereld weer hersteld, dan bloeit vanzelf een vrij en gelukkig mensenleven op.
De voorziening van onze stoffelijke en geestelijke behoeften rust in het herstel van de volstrekte erkenning van Gods vaderschap en zeggenschap over deze wereld. Zo vinden wij in deze orde van de zes beden een volkomen weerspiegeling van die andere woorden van Jezus: “Zoek eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid, en dit alles (namelijk de vervulling van de noden van ons leven) zal u bovendien geschonken worden”.[6]
Wat er niet in voorkomt
Wanneer wij deze zes beden rustig overdenken, dan komen wij al spoedig tot deze verrassende ontdekking, dat één woord in het “Onze Vader” niet gevonden wordt: “Ik”, “mijn”. Het “ik” van de christen komt in dit gebed niet aan het woord. Het oude “ik” heeft er zijn dood in gevonden. En wie het “Onze Vader” werkelijk wil leren bidden, die moet bereid zijn, zijn “ik” te verloochenen en te verliezen.
Dit gebed, goed gebeden, is de kruisiging van het “ik” met zijn pretenties en begeerten. Voor eigenliefde en zelfhandhaving is er geen plaats in. God krijgt de eerste plaats in dit gebed: driemaal “Uw” en dan wordt er een tweede, zeer ruime plaats gegeven aan de naaste: driemaal “ons”. En voor zover die beide een plaats krijgen, hebben wij zelf ook een plaats. Ons leven ligt in het plaatsgeven aan God en de medemens. Zo wordt hier weer het woord vervuld, dat wie zijn leven zal willen verliezen, het leven zal vinden.[7]
Vaak leef ik in de schijn-vrome waan, dat dit toch wel mijn beste gebeden zijn, waarin mijn “ik” zich diep bewogen en sterk aangedaan uitleeft. Maar God schuift dat opzij. Zulk bidden, waarin het “ik” nog krampachtig zich uitspreekt, en aan zichzelf gebonden is, moet nog in de smeltkroes. God moet de eerste en de laatste worden van mijn leven, en daarom ook van mijn bidden. Ons bidden moet beheerst worden door het telkens herhaalde Uw, Uw, Uw en het voortdurend weerkerende ons, ons, ons. Maar ik, ik, ik, en mijn, mijn, mijn, krijgen er geen plaats in. Als ik het “Onze Vader” goed bid, dan sterft mijn “ik” zijn rechtmatige christelijke dood.
Naar binnen of naar buiten gekeerd?
Er is tweeërlei manier van leven mogelijk, middelpunt-zoekend en middelpunt-vliedend.
Middelpunt-zoekend: dan wentelt alles om het “eigen-ik” en om zijn belangen en verlangen. Dit is een noodlottige manier van leven. Dit altijd-maar-alleen-draaien-om-zichzelf is de beweging van de schroef, die zichzelf naar de diepte en naar de engte werkt. Zo schroeft een mens zich naar beneden en schroeft hij zich vast. Zulk leven, waarbij alles zich wentelt om het “eigen-ik” is als een draaikolk, waarbij de levenscirkel al enger wordt en alles naar het midden en naar de diepte wordt weggezogen. Zulk leven eindigt in de engte, de diepte, het donker, de dood.
Middelpunt-vliedend: dat is de andere wijze van leven. Een mens wordt dan beheerst door de middelpunt-vliedende kracht van het geloof in God en door de middelpunt-vliedende kracht van de liefde tot zijn medemens. Alles beweegt zich dan van het “ik” en zijn belangen af. Dan is er ook een cirkelgang. Maar dan beweegt zich de cirkel als een open spiraal naar boven. De levenscirkel wordt al wijder en het niveau al hoger. Zo krijgen God en de naaste de plaats, die hun toekomt. Het benauwde, ik, ik, ik, is opgeheven in het wijde, perspectief- en levengevende, Uw, Uw, Uw, ons, ons, ons.
Ds. J.H. Sillevis Smitt (1897-1975)[8]
NOOT A. Klein
Wordt vervolgd.
Aan het eind (van 10 delen) komt er een PDF voor degenen die het artikel willen downloaden of printen.
********************************************************************
[1] Zie 1 Timotheüs 6:16
[2] Zie Deuteronomium 6:4
[3] Voor het 1ste en 2de gebod uit de “10 geboden”, zie de beginverzen van Exodus 20:3-17 en Deuteronomium 5:7-21. (noot AK)
[4] Zie Psalm 119:25
[5] Zie eventueel onze GRATIS studie “Leer Bidden” van CJH Theys. (noot AK)
[6] Mattheüs 6:33
[7] Zie Mattheüs 16:25, Markus 8:35, Lukas 9:24-25 + 17:33 en Johannes 12:25.
[8] KLIK HIER als u iets meer wilt weten over wijlen Ds. J.H. Sillevis Smitt. (noot AK)
.