.
**************************************************
De Bergrede van Jezus te mogen verstaan als
-
DE Weg
-
DE Waarheid en
-
HET Leven
De Bergrede van Jezus
DEEL 2
Kort woord vooraf
De brochure die u nu kunt lezen, is het vervolg, het 2de deel van De Bergrede. In dit tweede deel hebben wij de uiteenzetting voortgezet; het 6de hoofdstuk van het Evangelie naar Mattheüs is thans aan de orde.
Wij verwachten ook ditmaal dat u zult opmerken hoe wijzelf telkens weer geboeid raakten, bij tijd en wijle zelfs pijnlijk getroffen door het vele dat in dit hoofdstuk op ons afkwam.
De gehele bundel, zowel het eerste deel als het tweede, houdt hetzelfde onderwerp in, beide delen vormen in feite één boek. Wie biddend leest en alzó luistert, zal ontdekken dat wij allen mogen geloven dat het straks alles anders zal zijn. Maar òòk dat het hele Christen-leven NU AL VERANDEREN KAN. Dat wil zeggen: dat het in dit aardse leven nú reeds anders kan (zijn) met ons.
De uitdaging in Jezus’ Bergrede ligt in het feit dat Hij Zijn discipelen niet alleen héél serieus neemt, maar bovenal dat Hij de Zijnen aanspoort om òòk waar te maken, datgene wat Hij van hen verwacht.
Laten wij ernaar streven om Zijn vertrouwen niet te beschamen. God helpe ons allen. Amen.
Godsvruchtige handelingen behoren:
- In WAARHEID te zijn
- In STILTE te geschieden
- En ZONDER OPHEF. (Mattheüs 6:1-8)
“Hebt acht, dat gij uw aalmoes niet doet voor de mensen, om van hen gezien te worden; anders zo hebt gij geen loon bij uw Vader, Die in de Hemelen is.” (Mattheüs 6:1)
Als Jezus deze woorden spreekt is het om ons te leren als “grote mensen met verantwoordelijkheidsgevoel” te leven uit het ware geloof en de liefde. Het is ons gegeven om ons verstand te gebruiken; om zelf uit te vinden wáár en hoe wij royaal kunnen zijn in gerechtigheid. Zó, in alle verhoudingen die er in het leven zijn. Juist omdat het allemaal zo anders is dan wat wij (vaak) aanzien voor Christelijk geloofsleven…
Juist omdat het niet gelegen is in het niet zuiver alles wéten; niet in het fatsoen van de zo netjes als eendjes achter elkaar lopende mensen die toch (ieder op zijn beurt) het zijne weten te geven, menende dat het zó wel goed moet zijn; niet in de dwang van te laten en te moeten, gebonden aan heersende moraal en vaste regels; ook niet in het krampachtig vasthouden en blindstaren aan en op dingen en zaken, omdat vrees gekend wordt dat anders de hemel voor ons verloren gaat.
Neen, zó is het niet; en gelukkig maar. Wat Jezus bedoelt komt neer op: geven uit de overvloed van wat mij en ù en òns allemaal is gegeven. Dus feitelijk méér geven dan nodig is? Ja, zó is het; daar komt het op aan. Alléén zo blijft het altijd iets boeiends, iets imponerends om met Jezus’ woorden aan de gang te gaan. Natuurlijk alléén vanuit het geloof. Maar, zijn wij misschien geneigd te zeggen, wij hebben ook nog de harde werkelijkheid. Inderdaad, die harde, keiharde werkelijkheid… Situaties, verhoudingen, mogelijkheden en onmogelijkheden zoals Jezus die ziet en bedoelt. Allemaal dingen en zaken waartegen wij optornen; en dat kan behoorlijk pijn doen ook! Wie van ons durft te zeggen dat hij lééft uit die royale gerechtigheid; ja, dat hij kans ziet daaruit te léven. Ook al zegt iedereen: dat kan niet, dat moeten wij dan maar niet doen!
Ach, beste mensen! Vergeten wij niet dat “goede daden” alleen maar die zijn, welke gedaan worden ter wille van God en uit onbaatzuchtige liefde en barmhartigheid! Dat het leven voor sommigen onder ons bijzonder hard kan zijn; zelfs dikwijls onbegrijpelijk hard. Soms is daar de eigen ervaring; maar meestal wéten wij dat uit wat wij zien en horen uit het leven van anderen. Maar welke die mensen ook zijn, en hoe omstandigheden zich ook voordoen, toch geldt altijd: ijdelheids-beweegredenen, òf de verborgen overweging “hoe weldadig goed en mild God of mensen ons wel zullen vinden”, en vooral de eigen voordeel-berekening, dat (als wij anderen helpen, zij als de nood aan de man is, op hùn beurt naar òns zullen omzien) maken, dat de waarde van het geven ijdel blijft in Gods ogen.
Mensen die de ware liefdadigheid omdragen in hun hart zullen altijd trachten om zoveel mogelijk in het verborgene wel te doen. Zo iemand zal zichzelf beschaamd gevoelen bij de gedachte dat anderen hem zouden prijzen voor zijn weldaden. En vooral, omdat hij al wat hij bezit aan roerend en onroerend goed niet eens voelt als zijn persoonlijk eigendom,… bestemd alleen voor eigen gebruik en genot; maar als door God hem toevertrouwd, om daarmee, als de omstandigheden zich voordoen, anderen te kunnen helpen! Dat bedoelt Jezus. Amen.
“Wanneer gij dan aalmoes doet, zo laat voor u niet trompetten, gelijk de geveinsden in de synagogen en op de straten doen, opdat zij van de mensen geëerd mogen worden. Voorwaar zeg Ik u: zij hebben hun loon weg… laat uw linkerhand niet weten, wat uw rechter doet.” (Mattheüs 6:2-3)
Géén ophef a.u.b.! Oòk geen zelftevredenheid vanwege onze offervaardigheid. Géén melding maken tegenover de buitenwereld, maar ook géén vage opmerkingen tegenover onze naaste omgeving! En met dit alles staan wij nu midden in de zaak die nu aan de orde is… Hier is nu de grote vraag: waarvoor leven wij eigenlijk, en waarvoor doen wij de dingen die wij doen? Wat zit er achter ons denken en doen,… wanneer wij zo vriendelijk mogelijk willen zijn voor onze medemensen? Want, laten wij eerlijk zijn, al deze dingen kosten al moeite genoeg!
Wie nu een blik slaat in de levensspiegel van de Bijbel, die komt tot deze conclusie: daar zit van alles achter,… niet in de laatste plaats, dat wij wat willen zijn,… dat wij wat willen betekenen in de ogen van anderen,… dat wij zo graag erkend willen worden en de kroon willen krijgen, die wij onszelf waard vinden,… die ons dus toekomt.
Hiervoor worden wij gewaarschuwd: “Opdat uw aalmoes (HSV: uw liefdegave) in het verborgen zij; en uw Vader, die in het verborgen ziet, Die zal het u in het openbaar vergelden” (Mattheüs 6:4). De mens die inderdaad véél in stilte, in het verborgene doet, wèl-doet en opoffert, is hij die véél voor anderen bidt en hen iets meegeeft van de genezende en immer sterkende kracht die God Zijn kinderen schenkt. Zo iemand leert vanzelf bescheidenheid, omdat hij lééft in het volle besef dat wij, door genade verloste zondaars, uit onszelf machteloze arme mensen zijn die steeds weer opnieuw moeten vragen om meerdere genade om te kunnen (blijven) geven; en dat er geen verdienste is om door te geven wat wij ontvangen. En dat wij alleen dan de vervulling van onze gebeden verkrijgen, als er in ons een diep verlangen leeft om de onuitgesproken noden van anderen te helpen lenigen. Halleluja! Het is immers alles genade.
Hoe anders kan het soms in de praktijk toegaan… Die typen van mensen zijn ons bekend genoeg: mensen die met bijpassende gezichten en op een bijpassende toon steeds maar weer hun verdriet en moeilijkheden etaleren,… hoe zwaar zij het wel hebben, en hoe flink zij zich toch weten te gedragen,… wat die buurman wel zei en hoe die kennis hen heeft bewonderd. Ach ja, “zó zijn nu eenmaal onze manieren”. Ongelukkig is hij die naast zo iemand komt te zitten… in de tram, in de bus, in de trein, en noem maar op. Mensen, die urenlang over zichzelf kunnen blijven praten… het enige onderwerp dat (hun) ook nooit verveelt. Hun denken en hun doen is er op gericht: de mensen moeten het vooral zien en wéten: zie je, zó ben ik nu; zó zijn wij… bekwaam hè en onmisbaar; weliswaar te beklagen, maar toch flink,… zien jullie mij, ons, wel?!
Wie zou niet graag gezien willen worden? Dat de mensen merken wat wij wel deden of doen, en wat wij zo al kunnen? Dat aandacht-trekken is aan niemand vreemd, al gaat meestentijds alles vaak geraffineerder en ook subtieler! Vele Christenen willen graag doen wat ze willen, maar het liefst op voorwaarde, dat het gezien, erkend en gewaardeerd wordt. Hoe vaak kijken ze dan niet om zich heen, en denken bij zichzelf:… zien ze het wel, doe ik het niet voor niets? Want, zonder kroon heeft het weinig zin.
En dan zijn er soms tijden dat wij door de mand vallen. Hoe en op welke manier dan?!? Wanneer wij iemand een dienst bewezen hebben, maar waarvoor dan niet wordt bedankt. Hoe diep gekrenkt kunnen wij ons dan wel gevoelen,… en toch zeggen wij dan zo dikwijls: kijk nu eens, daarvoor deed ik het niet hoor, maar…
Wij zijn bereid anderen te helpen, maar worden boos als die ander zich helemaal niet dankbaar, deemoedig (= nederig) of afhankelijk gedraagt, en alles zo maar accepteert. O (!) hoe houden mensen soms van “maskers”,… en die zetten ze dan nog op ook. Als er Iemand was Die dat doorhad, dan was het wel Jezus. Als géén ander doorzag Hij het hele spel, en menigmaal stelde Hij het aan de kaak. Achter al die (zogenaamde) menslievendheid zag Jezus dat altijd weer opwellende egoïsme; achter al die (zogenaamde) dienstvaardigheid ontdekte Hij de eerzucht; achter overdreven godsdienstigheid zag Hij verregaande liefdeloosheid; achter al die mooie menselijke gevels,… wit gepleisterde façades, zag Hij de realiteit van het menselijk hart. Hij – DE HARTENKENNER!
Om DE Waarheid hebben de mensen Hem gehaat. Jezus in Zijn tijd had de mensen door,… Hij keek door hen heen, zij waren voor Hem naakt en geopenbaard. Scherp waren Zijn woorden toentertijd. Hij heeft nog geen tittel, nog geen jota teruggenomen. Hier gaat het over drie zeer belangrijke dingen in het leven: over GEVEN, over BIDDEN, en dan over VASTEN. Drie dingen waarin vele mensen onophoudelijk bezig zijn met dat Koninkrijk van God,… met het doen van gerechtigheid. Hier laat Hij zien hoe (op welke manier) alles misbruikt wordt en wordt aangewend ten bate van het eigen koninkrijk,… voor de eigen kroon. Wat een stuitende toestanden, en wat een hemeltergende vertoning in die dagen van de Here!
Zou het nú anders zijn? Zijn mensen en tijden heus veranderd? Wie zoiets durft te beweren, die kent zichzelf niet. Jezus vraagt, ja, Hij zoekt mensen die als stille schenkers door de wereld niet worden opgemerkt; die met hun goede gedachten, geleid door de Heilige Geest, met hun warme liefde-gevoelens en hun hartelijk, versterkend opbouwend woord, een bron van zegen zijn voor arme en lijdende mensen,… omwille van Jezus. Geprezen zij de Naam des Heren!
“En wanneer gij bidt, zo zult gij niet zijn gelijk de geveinsden; want die plegen gaarne, in de synagogen en op de hoeken der straten staande, te bidden, opdat zij van de mensen mogen gezien worden. Voorwaar, Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben.” (Mattheüs 6:5)
Schijnheiligheid was in Jezus’ dagen een alledaags vertoon. Zij die door Jezus “geveinsden” worden genoemd, wisten wel te geven,… met de bedoeling dat hun namen zouden worden bekend gemaakt,… dat een ereplaats hen wachtte,… dat andere mensen met de nodige eerbied hun zouden groeten. In onze dagen geven de mensen ook, en soms zelfs meer dan normaal, opdat van hen zal worden getuigd dat zij lieden zijn met een grote mate van “sociale bewogenheid”.
Hoe geveinsden baden kunnen wij opmaken uit Jezus’ woorden. Daar wordt nu wel niet meer gebeden op de hoeken van de straten, maar tòch wel zó lang en zó vurig (?), en met alle omschrijvingen van Gods Naam en karaktereigenschappen, dat anderen wel moeten erkennen dat zij te maken hebben met zeer gelovige mensen!
Jezus leert ons in De Bergrede dat de eerste voorwaarde voor het bidden dit is, dat alles in ons ècht waarachtig moet zijn; en dat wij onszelf en de wereld om ons heen geheel moeten vergeten. Veelal is bij ons bidden “iets anders” het voornaamste punt. En in zo’n geval wordt het gebed, wat men noemt, een “verdienste”. Het is dan ook daarom en in verband daarmee dat Jezus hier spreekt van “loon ontvangen”, dat degene – die niet in ijdele woorden, maar met innerlijke kracht en liefde bidt – daarvoor zal ontvangen. Maar ook alleen dàn!
Daarom is zelfonderzoek in deze van zo’n groot belang. Ons bidden moet immers geheel vrij zijn van alle bijbedoelingen, want deze trekken ons omlaag en onze geest wordt afgeleid. Wie al bij voorbaat “loon” verlangt ontvangt helemaal niets. Zelfs als wij bidden voor onze persoonlijke noden, behoort ons gebed vrij te zijn van alle berekening en eigenbaat! Wanneer wij willen bidden naar Gods wil en welbehagen [1], moeten wij Gods Geest vragen ons te leiden in ons gebed. Dàn zullen wij datgene ontvangen wat wij wensen te ontvangen, om dat met “woekerwinst” in dienst te stellen aan het welzijn van onze naaste(n); zó, dat de Naam des Heren wordt groot gemaakt.
“Maar gij, wanneer gij bidt, gaat in uw binnenkamer, en uw deur gesloten hebbende, bid uw Vader, Die in het verborgen is; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden.” (Mattheüs 6:6)
Biddende Christenen zullen hebben geleerd dat (ook al bidden zij midden onder de mensen,… bijvoorbeeld in de Gemeente) de ziel eerst “ingekeerd” moet zijn in de rust, in de stilte van de zoete gemeenschap van de Heilige Geest, waar de wereld wordt vergeten en God wordt gezocht, om alsdan vertrouwelijk met en tot Hem te zijn – zoals een kind zijn aardse vader zoekt en met hem gemeenschap heeft – en Hem om hulp en troost en raad vraagt, waarbij hij nooit wordt teleurgesteld.
“En uw deur gesloten hebbende…”. Inderdaad, niet alleen verkeerde tevredenheid over onszelf, die de kracht aan ons gebed ontneemt, maar òòk alle andere gevoelens en gedachten uit ons eigen innerlijk zowel als de invloeden van buitenaf, uit de geestes-stromingen der wereld, moeten allereerst buitengesloten worden uit ons hart en leven. In eigen menselijke kracht kunnen wij dat niet! De Heilige Geest [2] moet ons helpen, ondersteunen – wat Hij ook zal doen als wij Hem daarom vragen. Hij leert ons dat al wat buiten de stroom ligt van de liefde Gods – die van hart tot hart gaande, ons met God verbindt – is als “troebel water”. Daarvandaan dat reiniging van alles wat ongezond, ongeestelijk en vleselijk is, moet plaatshebben vóórdat heiliging ervaren wordt. Het Woord en meditatie brengen beide in ons leven. Dat heeft Jezus beloofd. Amen.
Wie plotseling, zonder eerder bedoelde REINIGING en HEILIGING, overgaat uit het gewone dagelijkse leven tot gebed, zal ervaren dat vele en velerlei aardse gevoelens en neven-gedachten onze gedachtewereld beïnvloeden… Daar is ordening in alles: als wij hebben gegeten, drinken wij daarna. Zo òòk in geestelijk opzicht. Ons vlees is een “speeltuin van de duivel” en deze staat altijd klaar om ons te hinderen en te verhinderen om in gemeenschap te komen met Hem, Die alléén onze ziel kan verzadigen met hemels goed!
Het is ons vlees dat ons tracht mee te sleuren tot de bevrediging van onze zinnen (= zintuigen),… en geven wij toe aan deze verkeerde aandrang, dan is er wel een begin te onderkennen, maar het eind is niet te zien! Tenslotte dienen wij allemaal vooral vastbesloten te zijn om niet alleen te bidden dat onze goede God ons door Zijn lessen en opvoeding tot geestelijk-sterkere kinderen van Hem zal maken, maar vooral dat wij in alles gewillig mogen zijn en blijven om alles aan te nemen wat Hij ons, door zijn gezegende Geest, schenkt.
De apostel Paulus zegt: “Want ik weet, dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont…” (Romeinen 7:18a). Maar ook moet de deur van ons hart goed gesloten blijven voor de “geest van zelf-overschatting” en voor de neiging om, tijdens het bidden, zelf te willen uitmaken wat goed voor ons is, zonder te denken aan dat altijd geldende: “Niet mijn, maar Uw Wil geschiede!”
“En de Vader… zal het u in het openbaar vergelden.” Zij, die zich zo beijveren om lofprijzingen te incasseren en alle kerkdiensten mee te maken, maar onderwijl in hun gedachten meer bezig zijn met zichzelf op te hemelen, te verheerlijken, vanwege vermeende vroomheid, verlagen niet alleen willens en wetens het wezen van gebed, maar worden gewoonweg en onverbloemd “schijnheiligen” genoemd. Zij toch maken het gebed tot een waardeloos opzeggen van woorden, kunnen niet rekenen op verhoring, omdat hun bidden niet als gebed geldt in Gods ogen. Hij ziet immers wat er in hun harten omgaat… Belust als zij zijn op het loon van geprezen te worden. Wie echter in nederigheid en zonder opsmuk bidt, die ontvangt alles wat hij nodig heeft voor lichaam, ziel en geest. Zijn oprechte Godsvrucht zal ook eenmaal door degenen die buiten zijn worden erkend en geëerbiedigd. Zó zal hij in het openbaar, door de in het verborgen in hem werkende Heilige Geest, zijn loon ontvangen! God meet alles af naar Zijn maatstaf en is in alle dingen getrouw. Zogenaamde godsdienstigheid en medemenselijkheid, waar mensen zich voor te staan vergapen, zijn veroordeeld bij God.
“En als gij bidt, zo gebruikt geen ijdel verhaal van woorden, gelijk de heidenen; want zij menen, dat zij door hun veelheid van woorden zullen verhoord worden.” (Mattheüs 6:7)
Wij vragen ons misschien af, bij het lezen en overdenken van deze woorden: “is dit nu nog wel actueel?” Is dit nog wel van onze tijd,… zo’n godsdienstigheid? Werd zoiets als een typisch probleem gekend in de tijd van die veinzende Farizeeërs!? Vandaag de dag gebeurt zoiets toch niet meer! Nù geldt veel meer om het geloof verborgen te houden toch?! Trekt de hedendaagse Christen zich niet hieraan op en zegt dan: daarom is het heus niet nodig om nog te bidden wanneer je in een restaurant aan tafel zit. Beter om het gebed dan maar te laten of om het “stiekem” te doen, want het moet vooral niet opvallen dat je bidt. Voor velen is het heel erg moeilijk om Christen te zijn in deze boze wereld. Zelfrechtvaardiging voor moedwillig verzuim is altijd “in” geweest!!
Eenvoud is altijd het kenmerk van het ware! Zo luidt een bekende zegswijze. Want met de veelheid van woorden in het gebed hebben wij in de regel op het oog, verkeerde en zelfzuchtige bijbedoelingen te verbergen. O (!) wat zijn wij toch arme stumperds. Staat er niet duidelijk vermeld: “alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Degene, met Welke wij te doen hebben.” (Hebreeën 4:13b)
BIDDEN IS GEEN RUILHANDEL DRIJVEN met God!! Deze opvatting huldigen de heidenen, en Jezus zegt dat wij er voor moeten zorgen hun niet gelijk te worden. Vooral is dit gezegd tot degenen die een ambt dragen en in een zekere bediening staan. Vooral van hen wordt verlangd dat zij niet het voorbeeld zullen volgen van die redenaars die menen dat bij het “stichten van de hun toehorende Gemeente” hun kracht moet bestaan in een stroom van stichtelijk-schijnende woorden, die òf vlot uitgesproken òf letterlijk van het papier opgelezen worden, maar welke geen inhoud van geestelijk voedsel en de Zalving van Gods Geest missen.
Bidden is dan ook niet het offeren op het altaar van de afgod van eigen geleerdheid, noch het verkwisten van krachten door alles letterlijk op te lezen wat tevoren werd opgetekend en toevertrouwd aan papier… Bidden is ook niet het streven naar ijdelheids- en zelfbevrediging, om alzó doende door een verblinde kudde van toehoorders te worden beschouwd als een verheven afgezant des Heren, vanwege de veelheid van mooi klinkende woorden, waaraan de Zalving van Gods Geest ontbreekt.
Waarachtig gebed, vanuit de eenvoud van het hart, maakt dat wij juist een afkeer krijgen van al dat “preken van papier”, dat slechts bestaat in de kunst van met veel mooie woorden te verbergen dat wij feitelijk niets te geven of te zeggen hebben; in het kort: géén boodschap hebben ontvangen met de sanctie (= bekrachtiging, erkenning of goedkeuring) van de Heilige Geest. Het zijn alsdan allemaal “dode woorden” waaraan de bezielende kracht en macht van de Heilige Geest ontbreekt. Wij hebben van Hem het volgende geleerd: wie niet tevreden is slechts een “spreekbuis” te zijn voor datgene wat van Boven wordt gegeven, of getoond door de Heilige Geest ten tijde dat gesproken moet worden om het door te geven aan anderen, is niet alleen in zijn eigen geest onwillig, weerstrevend en eigenzinnig, maar zo iemand wordt ten leste niet meer goed bruikbaar in de dienst van God!
God verlangt van hen die tot Hem in het gebed komen slechts één offer, namelijk de in onze zielen ontvangen en wonende liefde tot Hemzelf! Déze is de kern van ware Godsvrucht, en al het andere moet hiervoor wijken. Déze liefde maakt dat wij niet alléén bidden, maar bovenal Hem zullen “aanbidden”. Halleluja! Amen. Is het eerste “vragen”, het tweede is “geven” – en dat is dus meerder. Wanneer wij met dat offer komen, zullen wij door Hem worden verhoord.
“…uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt.” (Mattheüs 6:8b)
Niettemin verlangt God dat wij bidden… dat wij tot Hem zullen komen. Laten wij dat dan ook doen in alle oprechtheid, en onze gedachten en verlangens in het gebed dan niet altijd weer richten op dezelfde dingen en zaken. Maar laten wij Hem in alle eenvoud toevertrouwen wat wij stoffelijk, maar bovenal geestelijk van node hebben, opdat Hij ons nog meer zal bekwamen, sterk zal maken en volhardend in lofzang en dankzegging,… in aanbidding. Dàn wijken alle andere dingen uit ons leven,… worden wij genezen van onze dwaasheden om meer te willen en te beloven dan het weinige waartoe wij, zwakke mensen, met onze “goodwill” in staat zijn. God zij de glorie!
- KLIK HIER als u dit GRATIS artikel verder wilt lezen of downloaden.
C.J.H. Theys
NOOT van de schrijver:
Alle in deze uitgave genoteerde Schriftuur is uit de Statenvertaling.
Overname uit deze brochure is toegestaan, mits met bronvermelding!
“Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden.” (1 Korinthe 14:40)
.Gedigitaliseerd door D. D’Hoe en A. Klein
**********************************************************************************
Alle eer en glorie voor God.
Dat we mogen proclameren zoals Johannes de Doper: Zie, het Lam van God…
Wij weten niet wat God van plan is met ons.
Onze samenwerking is niet toevallig.
Wat een schat aan informatie in al uw Bijbelstudies.
Met vriendelijke groeten,
D. D’Hoe
LikeGeliked door 1 persoon